Nieuws

7
jun
2018

"Ik denk dat ik een DES-dochter ben"

“Ik denk dat ik een DES-dochter ben.” Je zou het zoveel jaar na dato niet verwachten, maar dit is regelmatig de eerste zin die wij horen als we de DES-Infolijn opnemen.

En dan volgt het verhaal van de beller. Over jarenlange vermoedens die ze had. Over moeder die niet meer leeft en die ze dus niets meer kan vragen. Over medische dossiers die er niet meer zijn of artsen die niet mee willen werken.

“Toen mijn moeder vorig jaar overleed, vertelde mijn tante mij dat mijn moeder DES heeft gekregen toen ze zwanger was van mij. Dat was een geheim. Mijn tante vond dat ik het toch moest weten.”

“Ik heb mijn moeder er meerdere keren naar gevraagd maar ze deed er vaag over.”

“Mijn moeder vertelde mij vroeger dat ze ‘iets’ had gekregen tijdens haar zwangerschap, maar ik heb tot nu toe eigenlijk nooit iets met die informatie gedaan.”

Die vraag beantwoorden is als een puzzel: samen proberen we zoveel mogelijk passende stukjes bij elkaar te leggen, zodat een beter beeld ontstaat. Wat is de voorgeschiedenis van moeder, had zij miskramen gehad? Wat vertelde zij erover? Zijn er specifieke medische klachten? Is er ooit een gynaecoloog geraadpleegd? Wat is de reden dat de beller juist op dit moment op zoek is naar antwoord?

Is er een redelijk vermoeden dat de vragensteller een DES-dochter is dan kan het verstandig zijn om dit bij de huisarts te melden en een doorverwijzing naar een gynaecoloog te vragen die vaker DES-dochters ziet. Een goede screening volgens het DES Screeningsprotocol is dan belangrijk.

Het lukt niet altijd om er achter te komen of er sprake is geweest van DES. Voor sommigen is dat een teleurstelling, anderen vinden het prettig om er toch eens over gesproken te hebben. “Ik ben in ieder geval blij dat ik op mijn vragen nu antwoord heb gekregen,” reageerde één van de bellers.